maandag 9 augustus 2010

Etappe 2 Kulob-Khorog

En de meisjes gillen in het internetlokaal om de bruine rat die hier net passeert...



Vallend sterretje in de voorruit van Obighzons'vehikel

Nadat ik met een schoenenverkoper in zijn Opel op de achterbank terug naar het hotel in Kulob was gekomen, ben ik de volgende ochtend mijn eerste bergpas tegemoet gereden. Mijn lijf kon zijn vertrouwde koersritme nog niet vinden. Dat deed raar, alsof ik niet kon fietsen. Maar ik moest er mij bij neerleggen dat de Tajikse Zonneslag en Buikloop over mij meester hadden gemaakt. Gelukkig dook de weg nadien de vallei van de Pjanz in om deze tot hier in Khorog, de hoofdplaats van de hoge Pamir, te volgen. Deze smalle vallei maakt dat je Afghanistan aan de overkant haast kunt aanraken. Er bevindt zich nog een hachelijker ezelspad dan aan de Tajikse zijde. De tijd lijkt er in de van klei opgetrokken dorpjes, populieren en groene steile velden nog dieper het verleden te zijn ingetrokken, ver weg van de wereld. Die dorpjes liggen daar zo diep in de kloof dat het dagen moet duren om er te geraken met een ezel of je eigenste voeten. Vandaar er her en der op de daken van de oh zo pitoreske dorpjes schotelatennes zijn neergestreken om hen zo de 21ste eeuw in te katapulteren. Het lijken vredige dorpjes, van oorlog is geen sprake zo ver van het gebeuren verwijderd. Meermaals moet ik mij op mijn eigenste Tajikse weg concentreren want ik wordt telkens geleid naar de overkant. Het woeste kolkende water dat bruin ziet van de aarde die het op zijn weg meeneemt houdt mij enigszins bij de werkelijkheid. De realiteit van mijn eigen weg, die de klimmen en dalen, even nerveus en afwisselend als het asfalt en de steenslag. Die avond vond ik in een klein dorpje, iets van de weg af, een vriendeljke boer die mijn drinkbussen van heerlijk vette kefir, zo een yoghurtdrankje dat naar karnemelk smaakt, te vullen. Een weinig later als vanzelf vind ik bij zijn neef de nacht.
In het buitenbed in de tuin dat over de bergen uitkijkt geniet ik met volle teugen van het zicht bij valavond. Fatima toont fier haar mooie dochter van nog geen maand. De baby is reeds, zoals vele meisjes en vrouwen, voorzien van een met zwarte make-up gebouwde brug tussen de wenkbrauwen. De doorlopende wenkbrauwen, het Tajikste schoonheidsideaal bij uitstek. Vader gauwt naarstig een weg om het water van een hoger gelegen bron tot bij zijn moestuin van pompoenen en koriander te brengen. Voor de rest leek mij hier vooral veel onkruid te gedijen. Het avondmaal leverde dan ook een gebakken vis uit de Pjanz op. Fatima bakte hem zo hevig dat het even leek alsof ze in de rookwolk die uit het kot spuuwde, zou achterblijven. De eerste hap deed mij denken aan de onschuldig lieve visjes die ik enkele jaren terug in Turkije at... Met een schaamtegevoel, want de gastvrouw had echt haar best gedaan, heb ik wijselijk de vis afgewimpeld. Prompt deed ze een tweede poging in de vorm van een koriander-tomatensoep, de kefir bereidt met boter en veel zout viel heel zwaar als dessertje. Kakkerlakken kropen vliegensvlug weg in de barsten van het kleien huis als ik mijn fles cola uit mijn fiets haalde. Het valt me moeilijk dat ik telkens naar mijn Westerse produkten moet grijpen, zeker wanneer je gemakzuchtig een colablikje opent terwijl je beneden bij de rivier meisjes bidons water ziet bovenhalen. Met een vredig tafereeltje van de 2 kleine broertjes die hun kleine zus Zura in slaap wiegen bij een alsmaar sterrenvoller wordende hemel. Een vallende ster hevig als een oorlogse vuurpijl, het dorp is hier dan ook vlakbij een ontmijnd veld gelegen, verstoorde even de vrede. Maar na nog enkele rondjes met de kleine broertjes op mijn fiets rond het erf val ik in slaap als het niets met de bergwind tussen de oren. Bij het ontbijt op dat zelfde bed met de mannelijke helft van de familie, prijs ik mijn braambessenconfituur aan, die ik in de hoofdstad kocht om hun droog brood met groene thee enigszins te decoren, maar geen van beiden wou proeven. Zoals ik de vis had geweigerd dus. Via het ontmijnde veld bereikte ik terug de weg richting de de hoge Pamir. Neemt niet weg dat hier ook al reuzen van bergen mij omringenden. Die schone bergen lokten natuurlijk menig toerist, en van hier af aan wisten de kindjes je in het Engels te begroeten, tot het opdringerige af, alsof je een of andere koning was uit een andere vallei. Het leuke eraan was, dat het soms leek dat je in een wielerwedstrijd zat en uitbundig werd aangemoedigd. Een politieman reed zelfs een plaatselijk rondje met mijn fiets. Lachen was dat!
De derde dag na Kulob werd ik door andere motorvrienden gewaarschuwd dat 10 kilometer verderop de rivier zich met de weg had gemoeid, de smeltende sneeuw van de bergen had de rivieren danig opgezwollen. Niet zo erg als de ellende uit Pakistan, maar toch genoeg om te overwegen om met een vriendelijke camionchauffeur de weg te vervolgen. We rijden de nacht in, met vervaarlijk schuivend water op verschillende plaatsen. Donatto, de Italiaanse motorijder leidt de karavaan van 2 vrachtwagens gezegend door de witte bloem die de chauffeurs in de hoofdstad leverden, stoer in zijn lerenbroek, maar met het water tot bijna aan zijn middel met een toch redelijk ingehouden stoerheid. Gezegend door de bloem vervolgen we vanuit Khorog, de hoofdstad van Gorno-Badakhsan, de hoge Pamir onze weg de bergen in. Alsof we pas vanaf 5000 meter hoge reuzen echt van bergen kunnen spreken...
from Khorog with love.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten